Madagascar
Bas van der Heide
This contribution is published in both Dutch and English. You will find the English version below.
Nummer Koeman’s Atlantes Neerlandici, vol. II | 8900:2 |
Titel kaart / Titel tekst | INSVLA S LAVRENTII / ’t Eylandt S. Lavrens, ofte Madagascar |
Met zijn beschrijvingen van ‘Het Koningkryck Abissinen’, ‘Neder-Aethiopien’ en ‘’t Eylandt S. Laurens ofte Madagascar’ begeeft Joan Blaeu zich in terra incognita. Enkel de VOC-kolonie Kaap de Goede Hoop in het zuiden van Afrika is op dat moment (1665) in Nederlandse handen en dan nog maar een klein decennium. Over de rest van dit gebied, dat nu grofweg Oost- en Zuid-Afrika en het eiland Madagaskar omvat, was nog niet zo veel bekend in West-Europa. Dat is ook te zien aan de manier waarop de kaarten zijn ingetekend. De kustlijnen zijn redelijk gedetailleerd, maar de binnenlanden zijn veel minder nauwkeurig.
Hetgeen Blaeu beschrijft, is beknopt. Aan de regio’s Abissinen en Neder-Aethiopien besteedt hij slechts vier pagina’s. Toch is er in bronnen uit de tijd van Blaeu meer te vinden over de gebieden dan Blaeu zijn lezerspubliek voorschotelt. In Naukeurige beschrijvinge der Afrikaensche gewesten van Olfert Dapper uit 1668 worden aan ‘Opper-Ethiopien, anders Abysinnie of Paep-Jans-Lant’ veel meer pagina’s gewijd. Toch komen beide auteurs overeen. Zowel Blaeu als Dapper focussen op de aanwezigheid van het christendom in dit gebied. Beiden schrijven dat dit te danken is aan Priester Jan, volgens Blaeu ‘eenen patriarch, die de opperste is van de Geestelijcken, die van een vroom en oprecht leven moet sijn, wel geleert, en van hoogen ouderdom.’ De mythe rond Priester (ook wel: Pape) Jan ontstond in de Middeleeuwen. Priester Jan zou als keizer over Ethiopië heersen en bondgenoot zijn in de strijd tegen de moslims in het gebied. In 1681 toonde de Duitse oriëntalist Hiob Ludolf aan dat Priester Jan een verzonnen figuur was. Ten tijde van Blaeu en Dapper had de mythe nog zijn aantrekkingskracht.
Olfert Dapper, Naukeurige Beschrijvinge der Afrikaensche Gewesten (Amsterdam: Jacob van Meurs, 1676), frontispiece
Aan Madagaskar wijdt Blaeu negen pagina’s. Wat meteen tot de verbeelding spreekt, is de naamgeving van Madagaskar, die Blaeu ter discussie stelt. ‘Het eylandt S. Laurens wordt door de Cosmographi ofte Weereltbeschrijvers Madagascar, door d’inwoonders Madecasa, van Ptolemeus Memutheas, van Plinius Carnea, en van de Persianen en Arabiers Sarandib geheeten; maer de rechte naem is Madecasa.’ De Europese naamgeving Sint-Laurens, die Blaeu gebruikt boven de naam Madagaskar, wordt door Dapper verklaard. Het is vernoemd ‘na den eersten ontdekker’, die Laurens Almeide heette. Beide schrijvers refereren daarnaast aan klassieke schrijvers als Ptolemaeus, de Perzen en Arabieren, die het eiland ook kenden. De naam Madagaskar kwam in de tweede helft van de zeventiende eeuw wel in zwang, want volgens Dapper kenden de meeste landbeschrijvers deze naam wel. Het is gebaseerd op de naamgeving in de eigen taal: Madekase of Madecasa.
Zowel Dapper als Blaeu beschreven het continent Afrika vanuit Amsterdam. Zij haalden hun kennis uit het werk van andere Europeanen. Het zou nog eeuwen duren eer de stem van de beschrevene, de volkeren van Oost- en Zuid-Afrika en het eiland Madagaskar, een plek kreeg in westerse literatuur over deze gebieden.
Suggestie om verder te lezen:
Mukherjee, R. (2018). “People, Places, and Mobility: The Strange History of Prester John across the Indian Ocean,” Asian Review of World Histories, 6(2), pp. 258-276.
Koeman’s Atlantes Neerlandici, vol. II | 8900:2 |
Title map / Title text | INSVLA S LAVRENTII / ’t Eylandt S. Lavrens, ofte Madagascar |
With his descriptions of the Empire of the Abyssinians, Lower Ethiopia, and the Island of St. Lawrence or Madagascar, Joan Blaeu was venturing into uncharted waters. At the time (1665), the Dutch did not have any colonies other than the Dutch Cape Colony (The Cape of Good Hope) in southern Africa and that had only been under Dutch rule for less than a decade. The rest of the region, which now roughly comprises East and South Africa and the island of Madagascar, was largely unknown in Western Europe until then. This is reflected in what the maps look like. While the coast lines are reasonably detailed, the interior is much less fleshed out.
Blaeu is concise in his descriptions. He only devotes four pages to Abyssinia and Lower Ethiopia. Yet, Blaeu did have access to more information about these regions at the time. In his Naukeurige beschrijvinge der Afrikaensche gewesten [Detailed Description of African Regions] (1668), Dutch author Olfert Dapper wrote much more extensively about Upper Ethiopia, also known as the Empire of the Abyssinians or Prester John. The two authors do agree on one thing: both Blaeu and Dapper focus on the presence of the Christian faith in the region. They both claim that this is attributable to Prester John, whom Blaeu writes is ‘eenen patriarch, die de opperste is van de Geestelijcken, die van een vroom en oprecht leven moet sijn, wel geleert, en van hoogen ouderdom’ [a patriarch who is the highest of the Clergy, who no doubt leads a devout and honest life, who is learned, and of advanced age]. Prester John was a legendary figure in European Medieval folklore and literature. He was believed to be a powerful Christian king who ruled over Ethiopia and a powerful ally in the fight against Muslims in the region. In 1681, German Orientalist Hiob Ludolf proved that Prester John was a figment of the imagination, but in the times of Blaeu and Dapper the myth was still very much alive.
Blaeu wrote nine pages about Madagascar. What captures the imagination right away is that he calls into question the name of the island. ‘Het eylandt S. Laurens wordt door de Cosmographi ofte Weereltbeschrijvers Madagascar, door d’inwoonders Madecasa, van Ptolemeus Memutheas, van Plinius Carnea, en van de Persianen en Arabiers Sarandib geheeten; maer de rechte naem is Madecasa’ [the island of Saint Lawrence is called Madagascar by cosmographers, Madecasa by its inhabitants, Memutheas by Ptolemy, Carnea by Pliny, and Sarandib by the Persians and Arabs; but its true name is Madecasa]. We find the explanation for Blaeu’s use of the European name of Saint Lawrence for Madagascar in Dapper’s work. The island was named for Lawrence Almeide, the explorer who first discovered it. Both authors also refer to classical writers such as Ptolemy, the Persians, and the Arabs, who also knew of the island. The name Madagascar did gain traction in the second half of the seventeenth century, since – as Dapper claimed – most explorers and cartographers were familiar with this name. It was based on what the local population called their island: Madecasa.
Both Dapper and Blaeu wrote about the African continent from the comfort of their Amsterdam homes. They based their writings on the knowledge of other Europeans. It would not be until centuries later that the voices of the locals, the peoples of East and South Africa, and the island of Madagascar, found their way into Western publications about these regions.
Further reading:
Mukherjee, R. (2018). “People, Places, and Mobility: The Strange History of Prester John across the Indian Ocean,” Asian Review of World Histories, 6(2), pp. 258-276.