Epiloog

Adrie van der Laan en Evert Jan Reker

De Atlas Maior van Joan Blaeu verscheen in 1662, in een Latijnse editie. Daarna verschenen ook edities in andere talen, zoals het Nederlands (1664). Deze tentoonstelling gaat over de teksten in de Grooten Atlas, die begint met twee inleidende teksten van Blaeu, namelijk een woord ‘aen den leser’ en een ‘Voor-reden’. Zijn eerste editie in het Latijn bevat dezelfde teksten (resp. Lector benevole en Candido lectori) plus een opdracht aan keizer Leopold I. In dit voorwerk maakt Blaeu zelf al een aantal aspecten expliciet duidelijk. Zo noemt hij in zijn woord aan de lezer de tekst in zijn Atlas onontbeerlijk voor de kennis van alle landen en zeeën (‘geheel noodigh tot onderrichting der selve’ nl. landen en zeeën).

decoratieve afbeelding
Het begin van Blaeus voorwoord tot de lezer (d.d. 1 september 1664)

Ook brengt Blaeu expliciet zijn christelijke en eurocentrische perspectief ter sprake, waarbij de superioriteit van zowel het christendom als de Europese cultuur voor Blaeu vanzelfspreekt. Zijn Atlas toont de wereld en die wereld toont in al zijn verschijningsvormen de majesteit van de christelijke god als schepper van die wereld. Hier toont Blaeu zich een Nederlandse man van zijn tijd, want in de zeventiende eeuw deed het idee van het Boek der Natuur opgeld: de wereld, de schepping gezien als de fysieke manifestatie van Gods woord. Dat woord had in het Boek (de Bijbel) al zijn eerste manifestatie, vandaar de term Boek der Natuur.

In zijn opdracht aan keizer Leopold I (gedateerd 9 juni 1662) schrijft Blaeu dat Europa superieur is aan de rest van de wereld, omdat Europa de bron van alle wetenschappen is (excellentissimae universi orbis Europae praeeminentia … cuius vel­ut ex uberrimo fonte omnia studiorum artiumque tum liberalium tum mechanicarum genera emanarunt). Met Europa’s wapens, instellingen en handel worden juist de wildste volken (ferocissimae gentes) getemd, in de samenleving opgenomen en met alle noodzakelijke middelen (!) tot een beschaafder leven onderwezen (ad cultiorem vitam), zo schrijft Blaeu.

decoratieve afbeelding
Het einde van Blaeus voorwoord tot de lezer, gedateerd 1 september 1664

Op de opdracht aan de keizer volgt een ‘Voor-reden’ tot de lezer die onbevooroordeeld (candidus) de Atlas openslaat. Blaeu valoriseert zijn Atlas door die lezer op het hart te drukken dat geografische kennis onontbeerlijk is om dingen die de natuur ons in eigen land niet geeft, te kunnen halen uit ver weggelegen streken: ‘Het is oock onmogelijck dat iemandt iets, van ’t gene in sijn vaderlant niet groeit, soude kunnen bekomen uyt verre-gelegen landen, sonder kennisse der selve. Dit leert de Aerdtrijcks-beschrijving: soo dat dese wetenschap schijnt den wegh te banen tot eere, geluck, en nut der menschen.’ Ook doet Blaeu een beroep op iedereen die vindt dat zijn eigen gebied inadequaat of onvolledig is weergegeven om hem kaarten, waarnemingen en beschrijvingen (tabulas, observationes ac descriptiones) toe te sturen ‘en soo te helpen bouwen tot de volmaecktheydt der Geographie.’ Een perfecte atlas maken kan namelijk geen enkel mens: ‘Want gelijck het een eenigh menschen werck niet en is den geheelen Aerdtbodem te door-reysen, en bevaren, soo en is het oock niet, die volkomentlijck te beschrijven.’

decoratieve afbeelding
Het einde van Blaeus Latijnse voorwoord tot “de eerlijke lezer” gedateerd 1 januari 1665, waar hij opmerkt dat zijn kaarten en beschrijvingen niet op zijn eigen waarnemingen zijn gebaseerd.

In de Nederlandse versie ontbreekt het slot van de Latijnse voorrede, waar Blaeu toevoegt dat de beschrijvingen bij de kaarten in lengte verschillen en dienen om zo bondig mogelijk voor elk gebied aan te geven waar grenzen lopen, wat de bodemgesteldheid is, de levensgewoonten van de bevolking, vorsten, rivieren, bergen, wouden e.d. (regionis cujusque termini, soli indoles, populi mores, Principes, flumina, montes, sylvae, aliaque). Ten slotte vraagt Blaeu daar om begrip voor eventuele fouten in de kaarten of de teksten, want fouten zijn gemakkelijk gemaakt als je iets beschrijft wat je zelf niet hebt gezien (cogita facilem esse in eorum locorum quae ipse non videris descriptione lapsum). Dit onderstreept dat Blaeu er niet zelf opuit trok, maar zijn informatie van anderen kreeg. Allemaal deelden ze Blaeus perspectief, zo blijkt hier uit de analyses van de studenten.

Latijnse editie: exemplaar van de National Library of Scotland in Edinburgh

License

Icon for the Creative Commons Attribution 4.0 International License

Beyond the Map Copyright © 2024 by The Authors is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License, except where otherwise noted.

Share This Book